LUX Live: Occupy en speling

Het onderstaande gedicht maakte ik als “Dichter van dienst” (jaja) tijdens LUX Live 5, een debat over en met Occupy.
Speling

Ik was de auto, omdat ik altijd de auto was. Eva was de bank, zoals altijd zat
de kat bij haar op schoot te spinnen. Voor mijn part had jij de hoge hoed
mogen zijn, het strijkijzer,

of gewoon weer die afgetrapte schoen.

Maar je was opeens een tent. En je begon te zeuren over de spelregels.
Ik zei dat zeuren over de spelregels niet in de spelregels stond,
maar dat ik er best over wilde praten.

Eva haalde glazen en flessen water, veel water. Ze zette hippe jazzmuziek op.
Voor de schwung, zei ze, want die hebben we wel nodig.

Ik zei: kijk. Dat hotel op de Kalverstraat

heb ik met mijn eigen handen gebouwd. Ik bedoel: ik gooide zes.
Mijn handen. Eén dobbelsteen. Zes.

Terwijl jij in de gevangenis zat gooide ik zes.

Je zei dat dat niet meer was dan een speling van het lot.

Ik zei: die speling heb je nodig, maar
daarna is het zaak in beweging te komen.
Mijn beweging is een auto.

Je zei dat jouw beweging een tent was. Dat er behoefte was
aan een beweging. Een beweging die voor speling zou zorgen.
Een opening naar iets nieuws.

Ik zei: als je een nieuw perspectief zoekt moet je toch tenminste
een standpunt innemen. Jij zit daar maar in jouw tent,
beweging te zijn.

Je zei dat mijn beweging niet meer was dan maar wat
rondcirkelen: langs start gaan en weer 20.000 opstrijken.

Zo draaiden we uren om elkaar heen, praatten soms uit onze mond,
soms uit onze kont. Je sprak jezelf tegen en zag zelfs daarin weer een
bewijs van het één of ander.

We belden met Amerika, wisselden van gezicht, gaven microfoons door,
warmtelampen, maakten gebaren. Jij vond systemen uit,
die ik sympathiek noemde.

Tot het moment dat je de jazz uitzette, je gitaar pakte en

dat ene gedicht begon voor te lezen. Over hoe verzet begint met
een vraag die je eerst aan jezelf stelt en dan aan een ander.

Ik zei nog dat dat niet eerlijk was,
dat poëzie niet in de spelregels staat.

Toen kreeg opeens de kat

de kolder in zijn kop, sprong hij op het deksel met de bankbiljetten,
viel Eva tegen me aan, bleek dat ze in stilte de hele fles met

appellikeur had leeggezopen, begon ze alle straten op
hypotheek te draaien, kotste ze over mijn mooie pak,

riep ik: doe iets! Maar jij had ook niets meer
dan tentdoek.

Terwijl Eva de bankbiljetten vol nullen kalkte en jij de ogen van de
dobbelstenen vijlde, begon ik wanhopig kanskaarten te draaien.

Sommige stonden vol grote woorden,
andere juist weer vol kleine lettertjes.

Ze zeiden allemaal: “vergissing van de bank”, “vergissing van de bank”.
Ik gooide de kaarten één voor één weg. Voelde me even Bob Dylan.

Toen kwam die man binnen met die gitaar en
glimlachten we voor het eerst weer naar elkaar.

Je zei: we hebben nog een hele stapel Algemeen Fonds
en in de koelkast gratis bier.

Eén reactie

Plaats een reactie